- afspelen
- {{afspelen}}{{/term}}I 〈wederkerend werkwoord; zich afspelen〉1 [plaatsvinden] happen ⇒ take place, occur♦voorbeelden:1 waar heeft het ongeluk zich afgespeeld? • where did the accident take place/occur?II 〈overgankelijk werkwoord〉1 [afdraaien] play♦voorbeelden:1 een bandje op een bandrecorder afspelen • play a tape on a tape recorder
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels. 2015.